De roze bril
— 30-03-2018Onlangs ontmoette ik een vrouw die nagenoeg in hetzelfde schuitje als ik bleek te zitten. Allebei niet geboren en getogen in Gouda. Allebei radicaal verkast voor de liefde. En allebei op eigen wijze bezig met de integratie in deze voor ons nieuwe stad. Ik was verheugd haar te ontmoeten en ervaringen uit te wisselen. Ik dacht zelfs een partner in crime gevonden te hebben, iemand om samen allemaal van die clichématige Goudse activiteiten mee te ondernemen. Maar helaas kwam ik al gauw van een koude kermis thuis. “Ik vind er hier niks aan”, zei ze tot mijn grote verbazing. “Ik woon in een wijk waar een samenscholingsverbod van kracht is bij de plaatselijke supermarkt. Als je een avondje uit eten wilt, zit je in een doodstil restaurant een verveelde ober aan te gapen. De binnenstad is klein, je loopt er zo doorheen. En zeg nu zelf: al die lege winkelpanden… Het is een mistroostig gezicht. De enige mogelijkheid die er was om een avondje te stappen, wordt ons nota bene afgenomen door de burgemeester himself. Gouda valt me tegen. Dat moet jij toch ook wel zo voelen?”
Ik wist niet goed hoe te antwoorden. Een beetje beteuterd liep ik vervolgens door de stad. Het was toevallig ook nog van dat grijze weer, wat alles bedekt onder een sluier van neerslachtigheid. Ze had misschien wel gelijk. De binnenstad is klein. Er staan veel panden leeg. De containers puilen uit van illegaal geloost afval. Heb ik de stad teveel geïdealiseerd? Heb ik al die tijd een roze bril op gehad als ik de stad doorkruiste?
Op de galerij van mijn flat neem ik de tijd om over de stad uit te kijken. De onstuimige lucht, de kwetterende kauwtjes in de boom, die grote fabriek en de twee zo verschillende stadhuizen. Het kruisje op de Gouwekerk schittert, alsof het een kleine zonnestraal vangt en deze aan me doorstuurt.
Er verschijnt een glimlach om mijn lippen.
Nee.
Zo voel ik het niet.