Weekblad deGouda Archief

Toekomst Tijgers 38. Opgepakt

Dit feuilleton is een vervolg op de Papieren Tijgers met bijna waargebeurde belevenissen (2008-2018). Tijgers Toekomst beschrijft verzonnen gebeurtenissen tussen 2030 en 2040. Toch zou de toekomst er best eens zo uit kunnen gaan zien.  

38 Opgepakt

 

Na het telefoongesprek met Romero stap ik de deur uit van ons huisje op het woonpark, in de volksmond Polenpark genoemd, vanwege de vele arbeidsmigranten die er wonen. Ik ben verbijsterd door Romero’s uitspraak dat hij op eigen houtje voor E 3,8 miljoen aan verplichtingen is aangegaan voor het Verzet. Zonder dat verzet daarin te kennen. Geld dat eigenlijk bedoeld was voor de aanschaf van wapens. Romero wilde niet bij hem thuis of in zijn wapendepot afspreken, maar op een geheime locatie. Op de Motor Cycle Club, op loopafstand van het Polenpark. Ik steek voor de zekerheid mijn pistool in de riem achter mijn rug. Ik loopt de dijk op en ga linksaf, een smal polderweggetje op. Aan het einde daarvan, onder een reusachtig spoorwegviaduct, kom ik bij een stalen hek. Daarachter ligt de club, een verzameling oude golfplaten gebouwtjes met daarachter een circuit voor crossmotoren. Als ik aankom, is er niemand te zien. Dan komt er vanachter de schuurtjes iemand op de crossmotor aanscheuren. De forse, oudere man geeft gas en draait met zijn motor een crosshelling op. De modder spuit onder de banden vandaan. Als hij boven is, gaat de man met een ruk rechtop staan, maar de motor komt nauwelijks van de grond. Normaal gesproken zie je hier sprongen van meters hoog. Dit ziet er een beetje sneu uit. De man komt opnieuw in mijn richting rijden, en stopt nu vlak achter het hek, dat nog steeds dicht is. Hij diept een sleutel op uit zijn motorbroek en doet het hek voor me open. Dan doet hij zijn helm af. Het is John. “Ha die Joop,” zegt hij “dat rijden op zo’n crossmotor is nog een hele kunst hoor, geef mij maar die oude BMW van me.” Ik zeg: “Ik ben verbaasd jou hier aan te treffen, ik dacht dat ik een afspraak met Romero had.” John zegt kortaf dat hij er ook even bij komt zitten. We lopen naar een oude, golfplaten schuur. De metalen deur sluit niet goed en klappert in de wind. Binnen is een soort werkplaats voor motoren. Overal hangen onderdelen, ik zie jerrycans, het stinkt er naar metaal en benzine. Achter een houten tafel zit Romero op een lege oliedrum, voor hem liggen zijn cryptofoon en een stapel papieren. Hij kijkt gespannen. Ook John lijkt minder joviaal dan gewoonlijk. “Ja Joop, dit was natuurlijk niet de bedoeling, maar nu jij toch op de hoogte bent moeten we het maar vertellen.” zegt Romero. ”Dat we niks verteld hebben was puur ter bescherming van jouzelf.”

Mijn verbazing stijgt. Kennelijk spelen Romero en John onder een hoedje over het verduisteren van miljoenen verzetsgeld. Dat we nota bene van míjn relatie Arthur van Middelburg gekregen hebben. “Voor de draad ermee, mannen, wat is het plan met dat geld.” zeg ik geprikkeld. John en Romero kijken elkaar aan. Ik voel het pistool in mijn broek tegen mijn rug. De sfeer is om te snijden. John zegt: ”We moeten wel zeker weten dat jij het niet verder vertelt. Ik moet je ook waarschuwen dat het dan verkeerd met je gaat aflopen.” Ik ga zitten op de andere oliedrum aan de andere kant van de tafel. John blijft staan. Ik probeer op de papieren van Romero te kijken om een aanknopingspunt te vinden. Romero ziet het en draait de paperassen snel om. Zijn hand gaat naar zijn rug, net als de mijne en dan hebben we plotseling allebei een pistool op elkaar gericht. Mijn hart klopt in de keel. Minutenlang kijken we elkaar aan. Dan zegt Romero: “Presse-papier Joop, presse-papier” en hij legt zijn pistool op de paperassen, die in de tochtige ruimte dreigen weg te waaien. Ik laat mijn pistool zakken. John heeft het tafereel gadegeslagen en zegt met een blik in mijn richting: ”Ik denk dat de sfeer nu niet goed genoeg is om deze zaak te bespreken. Wat mij betreft maken we een nieuwe afspraak.” Ik krijg het vermoeden dat hij dat alleen maar zegt omdat ze er niet op gerekend hadden dat ik bewapend zou zijn. Ik zeg: ”Onzin, ik wil nu weten waar ik aan toe ben. Jullie maken jezelf enorm verdacht.” John zucht diep, doet zijn mond open om iets te zeggen. Plotseling klinkt er een enorme dreun en wordt de deur van de keet van buiten ingetrapt. Zeker zes bewapende commando-robots met mitrailleurs en helmen met vizier stormen de keet binnen. “OP DE GROND! OP DE GROND! OP DE GROND!” schreeuwen ze met hun blikkerige stemgeluid. Alle drie laten we ons vallen, ik voel hij mijn pistool uit mijn handen gerukt wordt. Ik zie met een schuin oog hoe de papieren van Romero vakkundig in een rugtas gestopt worden van één van de robots. Ik voel nog hoe ik boeien om mijn polsen krijg en dan krijg ik een klap op mijn achterhoofd. Alles wordt zwart. Dan is er niets meer. Als ik bijkom, lig ik in een kleine donkere ruimte. De ruimte beweegt schokkend. Het duurt even voordat ik door heb dat ik in de achterbak van een auto lig. Mijn mond is dichtgetaped. Ik heb barstende koppijn en elke beweging van de auto doet me zeer. Mijn broek is nat en stinkt, kennelijk heb ik van alles laten lopen. Ik heb geen idee hoe lang we gereden hebben, als de auto eindelijk stopt. De achterbak gaat open, ik zie eerst niets en moet mijn ogen dichtknijpen tegen het licht. De auto staat in een felverlichte loods. John en Romero en de vier andere commandorobots zijn nergens te bekennen. Ik vraag aan een van de twee helmen met zwart, ondoorzichtig vizier, waar ik ben en waar de anderen zijn. Uiteraard zegt de robot niets. We wachten minstens een kwartier. Ik leun van pijn en uitputting tegen de auto aan. Dan gaat er in de hoek van de loods een deur open. Ik zie dat er drie mensen aan komen lopen. Twee, schijnbaar echte, politiemensen in uniform, de middelste persoon draagt een net kostuum. Het is burgemeester Dieter Verhufe.

 

Door Johan Weeber

 

Related Articles