Weekblad deGouda Archief

Papieren Tijgers deel 47

Johan Weeber die tot voor kort in de Goudse gemeenteraad zat voor Gouda Positief baseerde zijn boek op ware gebeurtenissen tussen 2010 en 2018. “Uit respect voor sommige politici zijn bepaalde zaken in dit boek verzonnen. Uit respect voor de kiezers is al het overige zo waarheidsgetrouw mogelijk opgeschreven.” Het boek verschijnt als feuilleton in deGouda Digitaal.

47. Chloormoord

We zitten met zijn vijven in de auto, op weg naar Nijmegen. Vanuit Solingen is het twee uur rijden. Het is zondagavond half negen, volgens de navigatie komen we rond half elf aan op de Gemberweg. Ik rijd, Detta houdt contact met haar familie. Ik zie in de achteruitkijkspiegel drie bleke, ongeruste gezichten van onze drie dochters Lissy, Gaby en Roxy van 12, 15 en 17 jaar. We hebben in het restaurant alles uit onze handen laten vallen toen Detta het telefoontje kreeg dat er iets mis was met haar broer in Nijmegen. Inmiddels hebben we ook meerdere malen op internet gelezen dat er een dode en gewonde gevonden zijn aan de Gemberweg, waar Ted en Jonathan wonen.  We weten niet wie de dode is, en wie de gewonde. Het gevoel van paniekerige onzekerheid is onbeschrijfelijk. Inmiddels hebben we wel begrepen dat de mannen gevonden zijn door een neef van Detta, die op bezoek zou komen. Detta probeert al een tijdje contact te krijgen met deze neef, Erwin, maar die blijkt in een politieverhoor te zitten. Detta zit naast me op de bijrijdersstoel en bladert voortdurend door allerlei nieuwssites op haar telefoon. Haar blik blijft op een gegeven moment hangen bij één van de foto’s op zo’n site. Er is een brancard te zien waarop een hele grote man onder een laken in de ambulance wordt getild. De broeders hebben mondkapjes voor. Jonathan is meer dan twee meter lang, terwijl Ted maar één meter zeventig is. Naast de ambulance staat op de foto een grijze lijkwagen. Detta is krijtwit geworden. “Meiden, het lijkt er echt op dat het niet goed is met oom Ted….” stamelt ze naar de achterbank. Onze dochters beginnen alle drie zachtjes te huilen. Ik probeer mijn tranen te bedwingen en de auto veilig over de snelweg te sturen.

We komen aan op de plek des onheils. De straat is afgezet met rood witte linten. Politieagenten staan bewoners te woord, niemand mag zijn huis of de straat in. Er lopen wel twintig mannen in witte pakken rond, zuurstofmaskers op. Er staan brandweerwagens en ambulances. Er cirkelt een helikopter boven de buurt.  “Wat is hier in godsnaam gebeurd” mompel ik tegen niemand in het bijzonder. We lopen naar de dichtstbijzijnde agent. Detta zegt dat we familie van de slachtoffers zijn. De agent neemt ons mee naar een buurthuis waar alle buurtbewoners worden opgevangen. Terwijl we met hem oplopen vuurt Detta in hoog tempo vragen op de agent af: “Wat is er gebeurd…. leeft mijn broer nog…. waar zijn ze nu…..wat kan ik doen…. wat gaat er nu gebeuren.” De agent zegt aanvankelijk niets maar blijft bij de ingang van het buurthuis staan, draait zich om en kijkt ons indringend aan. De meiden hebben roodbetraande ogen. “Als u het mij vraagt, hebben die jongens zichzelf van het leven willen beroven en allebei een fles chloor aan hun mond gezet.“ De ontzetting moet van onze vijf gezichten af te lezen zijn, maar de agent vervolgt: ”Daardoor is er eentje overleden, de kleinste, en de ander leeft nog.” De meiden beginnen nu onbedaarlijk te huilen maar de agent is onverstoorbaar: ”Vanwege de vrijgekomen chloorgassen is de straat afgezet en de buurt ontruimd. Die donkere jongen is naar het ziekenhuis gebracht, die asemde zoveel gevaarlijk chloorgas uit dat ook een afdeling van het ziekenhuis ontruimd is.  Zo, dit is het buurthuis, hier kunt u wachten tot een collega van mij u oppikt, wellicht willen ze u op het bureau nog horen.”  Als vijf zombies lopen we het buurthuis in. Het is alsof het niet echt is, alsof we op de set van een hele slechte film zijn terechtgekomen. De buurtbewoners staren ons aan, zien dat we niet uit de buurt komen en al snel wordt er gefluisterd dat Ted’s zus aanwezig is. Ted en Detta lijken erg op elkaar. De buurvrouw die we gisteren ongerust gebeld hebben komt geëmotioneerd op ons af. “O, ik vind het zo vreselijk dat ik gisteren de politie niet gebeld heb, zó dom, zó dom, dan waren ze misschien nog te redden geweest……uw neef kwam vanavond op bezoek, ze deden niet open. Eerst heeft ie bij mij aangebeld of ik wist waar ze waren, want hij had een afspraak met ze. Ook de telefoons namen ze niet op. Toen zijn we via de achterkant gegaan, hebben een ladder gevonden, er brandde licht op de slaapkamer en er stond een raam op een kier. Via de ladder heeft uw neef naar binnen gekeken en toen zag hij ze op bed liggen. Hij viel bijna flauw door de chloorlucht die door het raam naar buiten kwam. Hij vroeg aan mij om heel snel 112 te bellen, hij zei tegen mij dat zijn neef, dus uw broer, er helemaal niet goed uitzag, die was duidelijk al overleden, zei hij.” We zijn zo geschokt door dit verhaal dat we niet kunnen reageren. De meiden zijn gestopt met huilen. Ze kijken apathisch voor zich uit, zonder iets te zien.  Lissy zag ik bij de laatste zinnen van de buurvrouw haar vingers in de oren stoppen. Pure zelfbescherming. Volgens mij zijn hier alle regels van het voorzichtig op de hoogte brengen van familieleden geschonden, denk ik, of zouden daar geen regels voor bestaan. Vol ongeloof en volledig apathisch gaan we zitten aan een tafel die de buurtbewoners speciaal voor ons hebben vrijgemaakt. De ruimte is bomvol mensen. We krijgen koffie en cake aangeboden.  Dan komt er een agent binnenlopen: “De familie van Ted van Spelt, wilt u mij volgen”. We rijden achter een politieauto aan naar het politiebureau. Daar worden we in een kamer gezet. De vrouw van neef Erwin, Mirjam zit daar ook, te wachten tot Erwin klaar is met het verhoor. Ze valt ons snikkend in de armen. We zijn terechtgekomen in een onvoorstelbare nachtmerrie.

Alles makkelijk teruglezen? Download deGouda app en lees alle delen terug op je smartphone of tablet.

Door Johan Weeber

Related Articles